Daarbij heb ik voor mijzelf de volgende vuistregel ontwikkeld: Wat recht is moet krom worden, wat krom is moet recht worden. Ter verduidelijking: in een tuin waar alles recht is, de muren of hagen eromheen en het pad er doorheen, moet de secundaire vormgeving krom zijn: schuine of grillige paden, hagen, gazons of borders, en omgekeerd: in een grillige of vormeloze tuin moet de secundaire vormgeving recht zijn, ter verkrijging van een harmonieus beeld.
De geïdealiseerde harmonie in een symmetrische tuin met rechte hagen, een langwerpige rechte vijver in het midden en symmetrisch geplante bomen aan weerszijden ( die overigens nooit allemaal even hard willen groeien: weg harmonie!), is niet meer van deze tijd. Het is iets van lang geleden toen mensen bang waren voor de natuur, die overal aanwezig was, en de tuin ( letterlijk: omheining!) bedoeld was om de natuur buiten te sluiten. Tegenwoordig, nu de natuur om ons heen zo goed als verdwenen is, moet de kille, natuurvijandige omgeving buiten de omheining worden gehouden. De tuin erbinnen krijgt dan logischerwijze een andere vormgeving dan vroeger, want de natuur is niet symmetrisch. Grillig, scheef, of rond, de geïdealiseerde harmonie van de natuur weerspiegelend. Geïdealiseerd, want harmonie bestaat alleen in onze verbeelding, niet in de natuur. De tuin is en blijft een menselijke schepping: kunst (of kitsch), een illusie.
Aan de beplanting moet een duidelijk idee ten grondslag liggen, dat in één oogopslag wordt begrepen. Een simpele manier is kiezen voor een thema, al is dat weinig natuurlijk: groentetuin, kruidentuin, of een tuin in één kleur. Meer sophisticated was het idee van de vaste plantenborder, zoals dat door Gertrude Jekyll is ontwikkeld. Zo kon een natuurlijk gegeven, de bloeiende wegberm of bosrand, binnen de beperkte ruimte van de tuin worden gehaald.